Wat zien we toch vaak promo’s waarin de fonkelnieuwe auto’s in exotische oorden rondrijden. Geflankeerd door jonge vrouwen die smachtend naar een full-option SUV kijken. Zo was het niet bij Daf. Deze Hollandse no nonsense-vierwieler was wars van dat fake gedoe. Met een Daf kocht je nuchtere Hollandse boerenkost. Eerlijk en pretentieloos. Je wist dat hij louter diende om z’n inzittenden droog en veilig van A naar B te brengen. En doe vooral gewoon. Met als gevolg dat een Daf saai bevonden werd. Geen sprankeltje dynamiek of opwinding. Een besturing die vager was dan een CD&V-politicus. Neen, aan deze boodschappenkar heeft nooit een jong of flitsend imago gekleefd. Zo saai en belegen dat hij terug hip zou kunnen worden. Zeker in tijden dat mensen willen onthaasten en veel willen betalen om zich ‘zen’ te voelen. Jammer dat hipsters niet met de auto rijden, zij fietsen vooral. Een oude Daf zou hun favoriete auto kunnen zijn.
Toch zat er wat pientere techniciteit in een Daf. De broers Van Doorne, de geestelijke vaders van Daf, hadden een origineel idee voor een ‘andere’ versnellingsbak, dat werd de Variomatic. De rest vonden ze bijzaak, dus verzonnen ze er een banale, vierkante auto rond.
Van aanhangwagens naar Variomatic
“Met een Daf kocht je nuchtere Hollandse boerenkost. Eerlijk en pretentieloos”DAF stond voor ‘van Doorne Aanhanger Fabriek’. De broers Van Doorne waren reeds in de jaren ’20 begonnen met aanhangers voor vrachtwagens. Pas einde jaren ’50 kwam de automobiel in beeld. Dat was de periode dat in Noord Amerika het rijden met een automaat een evidentie was. Er reden daar weliswaar bijna uitsluitend grote en zware limousines, terwijl het volgebouwde Europa met z’n smalle en kleine straatjes een ander weggedrag vroeg. Voor de schakelmechanismen werd aandachtig gekeken naar de Dynaflow van een Amerikaanse Buick of de Duitse motorfietsen van Zündapp, maar de meeste inspiratie werd gehaald uit de rubberen aandrijfbanden van de eigen fabriek.
Na veel geëxperimenteer werd in 1958 de eerste Daf-auto voorgesteld. Op ’t eerste zicht niets opmerkelijks, behalve de overbrenging: de Variomatic. Een Daf had geen versnellingsbak. Simpel, in de plaats vertrokken twee rubberriemen van de motor (vooraan), naar de achterwielen. Deze CVT (Continu Variabele Transmissie) liet toe om continu te streven naar het optimale maximumkoppel door het variëren van schijfdiameter van de V-riemaandrijving. Een traploze overbrenging. Aanvankelijk stuitte deze eenvoudige maar slimme overbrenging op veel argwaan. Zouden de riemen niet breken (neen), of zeer snel slijten (ja). Als een Daf vertrok, was dat in de hoge toeren, met veel lawaai, en naarmate hij snelheid maakte, zakte het toerental en het bijhorend geluid.
Een Daf op het circuit
Over de motor kunnen we kort zijn. Aanvankelijk een eigen ontwikkelde tweecilinder viertaktmotor met een schrale 22 pk. De motor vonden de broers Van Doorne minder belangrijk. Een Daf was niet bedoeld om de rondetijden op de Nurnburgring scherper te stellen. Alhoewel, je zag wel degelijk Dafjes op een circuit racen. Alweer de schuld van dat simpel, pienter pookje: je koos voor vooruit of achteruit. En het bizarre was dat beide even snel gingen. Als je de techniek van een Variomatic begrijpt, is dat niet zo verwonderlijk. Met als merkwaardig neveneffect dat er gekke Nederlanders zich met de Dafjes aan ‘achteruitrijracen’ begonnen te wagen. Zelden zo’n bizarre races gezien (youtube-bewijs).
Iedereen is van de auto en de auto is van iedereen
Daf kende een prima start. Bij z’n presentatie in 1958 kreeg deze auto veel aandacht en reeds 4000 bestellingen. Reeds in 1964 werd de kaap van 100.000 exemplaren genomen. Vanaf ’67 zorgde Michelotti voor de ontwerpen en kwamen er watergekoelde Renaultmotoren. Zoals goede wijn werden de Dafjes beter met de jaren. Achtereenvolgens verschenen de 33, 44, 55, 66. Telkens varianten met lichte verbeteringen. Maar aan de basis en aan de Variomatic werd niet geraakt. Tenslotte had de 77 moeten komen, maar dat werd uiteindelijk de Volvo 340.
In 1968 verrees een geheel nieuwe fabriek te Born. Na vele Dafjes, Volvo’s en Mitsubishi’s, rollen daar nu Mini’s van de band. Het hoogtepunt was 1973 met bijna 100.000 stuks, daarna ging het echter bergaf. Daf bleef al die tijd vasthouden aan z’n Variomatic, zowel een zegen als een vloek. Enerzijds de reden van z’n bestaan, en het betekende makkelijk en laagdrempelig rijden. Maar het zorgde ook voor een duf imago. Zeg maar een auto voor mensen die niet konden schakelen en vooral traag wouden tuffen.
Daf wou een statement maken: autorijden moest haalbaar zijn voor iedereen. Een nobel doel, maar het onbedoeld gevolg was dat er vele klunzen of (met alle respect) bejaarden de weg opgestuurd werden. Er waren garagisten in Nederland die de motor zodanig toeknepen dat hij niet boven de 25km/u raakte. Interessant voor (vooral) ouderen die dan zonder rijbewijs met deze trage boodschappenauto mochten rijden. Zeer nefast voor het imago.
Een imagoprobleem
“na 820.000 stuks was het Daf-avontuur afgelopen”
Om deze bedenkelijke reputatie te corrigeren, zette Daf in 1968 twee Dafjes type 55 aan de start van de beruchte London-Sydney-rally. En jawel één van de dappere Dafjes arriveerde als 17-de, zeer knap. Vandaar de latere Marathon-versies. Een ‘sportieve’ Daf 55, of later de 66 coupé, met seventies striping, ronde koplampen, een (Renault) 1300cc met 57pk. Harder is een Daf nooit gegaan.
In de jaren ’70 komen evenwel de Japanners. En de gevestigde waarden lanceren diverse verkoopstoppers: Golf of Polo, Renault 5, Fiat 127, Ford Fiesta. Daar kon Daf niet tegenop.
Het oubollig imago bleef Daf parten spelen. Deels onterecht want een 55 of 66 Marathon- versie geraakte op 10 seconden aan 80 km/u en kon doorgaan tot 140 km/u. De combinatie met de vlotte 1300cc, een makkelijke CVT-overbrenging en een starre Dion-achteras was best oké. Maar het kalf was verdronken. In 1975 kocht Volvo het boeltje op, en na 820.000 stuks was het Daf-avontuur afgelopen.