Zo leerde Citroën saaie auto's bouwen: AX (1986 - 1998)

Bekijk 15 foto's
Door: HM 02-07-2022

Tot de jaren ’70 ging Citroën heerlijk eigenwijs z’n weg. Dat oogstte veel sympathie en lovende recensies in de vakpers, maar kostte de excentrieke autobouwer veel geld en leverde nauwelijks winst op. En helaas heeft een financieel directeur nogal veel inspraak. Citroën werd na wat financiële tegenvallers in de jaren zeventig opgekocht door een concurrent met meer centen. De nieuwe bazen (van Peugeot) vonden dat de zotte ideeën en creatieve vondsten wat moesten teruggeschroefd worden. Het moest rationeler. Lees: goedkoper en -vooral- winstgevender.

Zware concurrentie

De AX bleek de voorbode van normalisering en eenheidsworst bij het Franse merk
De kleine Citroëns hadden in de jaren ’80 al aardig wat leeftijd. Er was de Visa, nog een echte Citroën, de LN, eigenlijk een Peugeotkloon, en de hoogbejaarde 2CV. Het was ook de tijd dat de wegen krioelden van de kleine, compacte voorwielaangdreven boodschappenauto’s. Populaire voorbeelden: Franse R5 en Peugeot 205. Naast deze twee toppers waren er nog de Polo, Fiësta, Corsa, Uno en wat Japanners. Toch wou Citroën ook z’n plaatsje opeisen.

De nieuwe bazen van Peugeot vonden evenwel een low-budgetoplossing bij Talbot. Dit uitgestorven merk was ook eigendom van Peugeot, en was al bezig met een opvolger voor de kleine Samba. Maar Talbot zat in vieze papieren. De naam of reputatie viel niet meer te redden. Peugeot besliste daarom om deze nieuwe kleine stadsrakker niet als een Talbot te lanceren maar een Citroën-badge te geven. Net zoals de Peugeot 309 van de jaren ’80 aanvankelijk als de Talbot-opvolger van de Horizon werd ontwikkeld.

Na B en C komt A

Citroën had al z’n BX en CX, dus de benaming AX was een logische. Hij mocht in 1986 z’n opwachting maken met onderhuids geen zotte Citroën-mechaniek of afwijkende ideeën, maar heel rationale techniek. De nieuweling had geen schokkend of opvallend uiterlijk. Hij was eerder braaf en onopvallend. De AX viel nog het meest op door z’n promofilmpje op de Chinese muur.

Citroën probeerde toch links en rechts iets aparts voorbij het waakzame oog van Peugeot te loodsen. De achterklep van de AX bijvoorbeeld had geen frame, de scharnieren zaten op de glazen achterruit, en daaraan hing nog wat licht polyester. Of een éénarmig stuurwiel (er waren nog niet zoveel airbags) bleef toch iets apart.

Ontworpen op zuinigheid

Er was wel opvallend veel aandacht besteed aan een goede stroomlijn. Een cx-waarde van 0.31 was erg uitzonderlijk, zeker voor een compacte wagen van amper 3.5 meter. In combinatie met z’n lage gewicht, mede dankzij het vele plastic, woog de basisversie amper 640kg. En ook erg zuinige motoren. De AX werd het meest verkocht met de bescheiden 1.0 of 1.1. Soms een 1.3 of heel uitzonderlijk een 1.6. Vanaf 1988 was er ook de 1.4 diesel. Niet verwonderlijk dat de AX al meteen enkele zuinigheidsrecords kon neerzetten.

Bij z’n lancering in 1986 was de AX enkel verkrijgbaar als driedeurs. Enkele jaren later volgde de vijf-deurversie. De nieuwe AX moest de (sterk verouderde) Visa of LN doen vergeten. Meer moderniteit uitstralen. Dus geen luchtgekoelde tweecilinder boxermotor meer met die typische reutel. In de nieuwe AX vond je uitsluitend moderne watergekoelde viercilinders.

En een speels rijgedrag

De AX was straffer afgeveerd dan z’n kleine voorgangers en dankzij z’n erg lage gewicht kon het nieuwe kleintje erg goed uit de voeten. 

Zoals dat hoorde in de jaren ’80 kwamen er ook wat sportieve varianten. In 1987 verscheen de (altijd witte) AX Sport, met een zeer karige uitrusting en aankleding. Less is more. Een lichtgewicht sportieveling van 715 kg met een 1.3 motor met 95 pk. In volle GTI-glorieperiode was dat geen schokkend nieuws, maar dankzij z’n pluimgewicht zat je na 8,8 sec aan 100km/u en kon je zonder tegenwind doorgaan tot 190 km/u. Maar de sportieve AX had bovenal een heerlijk speels rijgedrag gaf niets van de vijf (erg krappe) zitplaatsen en de (kleine) koffer prijs.

Helemaal vergeten

Niets mis met dit compacte modelletje, maar geen geschiedenis geschreven. Hij staat in de schaduw van de karaktervolle Citroëns. De AX was niet meteen het spannendste dat de Franse auto-industrie ooit in elkaar heeft geschroefd. Toch verkocht hij goed. Op 10 productiejaren meer dan 2.5 miljoen exemplaren, waarvan de meeste al helemaal ontbonden zijn. Niemand nam de moeite om een AX in stand te houden.

De AX bleek de voorbode van de normalisering en eenheidsworst bij het Franse merk dat van excentrieke en aparte ideeën z’n handelsmerk gemaakt had. Helaas sloeg de slinger soms iets te hard door. Zeker bij z’n opvolger: in 1996 verscheen de Saxo. Een erg hoog deja-vu-gehalte, want net zoals de eerdere LN ook weer een flauw afkooksel van de kleinste Peugeot 106.

Geef commentaar
comments by Disqus